Eilandvrouwen: Marie Tak van Poortvliet, recensent, mecenas, biologische boerin

 

 

Marie als jonge vrouw
Jacoba

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Zeeuwse Marie komt uit een rijke familie waar besturen in het bloed zit. Haar afkomst geeft haar vrijheid; haar vrijheid gunt haar haar principes. Haar vader is directeur van de Stoomvaartmaatschappij Zeeland. Hij is een liberaal en later wordt hij minister van Buitenlandse Zaken. Hij overlijdt in 1907 en met haar geërfde vermogen krijgt Marie in Domburg gestalte. Ze laat er een villa bouwen, Loverendale, waar ze de uitgerekte zomers woont, de zee op ruikafstand. In haar tuin groeien rozen en in de schaduw van de bomen leest ze of schrijft haar gedachten op. De mondaine badgasten die uit heel Europa toestromen, flaneren langs het strand en eten oesters in het Badhotel. De luchten hangen laag, de jakobsladder valt over de zeehorizon en de logge kerk fungeert als anker van het dorp.

Van een afstandje gezien is het in haar huis een zoete inval; zij ontvangt, zij geeft, zij ontfermt en zij verzamelt. Er wordt veel gepraat, gefilosofeerd en de zomers worden uitbundig gevierd. Gasten van allure en vrije ideeën komen en gaan. Marie heeft een innerlijke motivatie en sterke nieuwsgierigheid naar de menselijke geest en naar de kunstenaarsblik. Ze straalt van enthousiasme maar ze dringt haar ideeën niet op. Kunstenaars stromen in en uit haar leven. Het imposante Loverendale met zijn zandloperluiken en dakkapellen die een weidse blik bieden, is een uitvalsbasis voor schilders, mannen van naam, Toorop en Mondriaan bijvoorbeeld, die ‘de kleuren en het licht wilden vatten’ en hun schilderijen in de kijker zetten bij de vermogende badgasten. Ook zijn er enkele vrouwelijke schilders in haar kring, Lucie van Dam en de jonge Charley Toorop. Maar haar hart verliest ze aan Jacoba van Heemskerck. Hun grote liefde die hartsvriendschap moet heten, wordt geboren. Ze geeft Jacoba een atelier in haar achtertuin. Het licht valt door hoge ramen, zodat het gefilterd de ruimte binnenstrooit, precies zoals Jacoba het als kunstenaar graag heeft. Marie is niet haar muze: ze is haar discrete mecenas en levensgezellin.

Marie heeft levenslust en een scherpe geest. Ze maakt reizen door Europa, vaak met Jacoba. Ze publiceert essays en recensies over moderne kunst en muziek, over verbinding van de mens met ‘het geestelijk wezen van de kosmos’ en schrijft voor het toonaangevende Duitse kunsttijdschrift Der Sturm. Marie houdt van het geestelijke, maar ook van het aardse. Het land, de diepe voren in de zilte klei, de wind en het water. De kunstenaars in haar leven hebben het aardse maar ook het geestelijke op allerlei manieren geprobeerd vast te leggen, te interpreteren, zich eigen te maken: De rode boom, De meizoentjes, Het dorpsgezicht, Een portret van een oestersteker. Marie ervaart een zielsverwantschap met de kunst, maar gedurende de jaren begint haar levensdoel te verschuiven. De antroposofie treedt steeds meer op de voorgrond en wordt haar levenswerk. Ze wil haar gezochte en gevonden waarheden en idealen delen en er net zo’n publiek mee dienen zoals ze dat met de kunst heeft gedaan. Ze besluit de biologisch-dynamische landbouw volgens de richtlijnen van Rudolf Steiner naar het conservatieve Walcheren te halen en in te zetten op haar landerijen en boerderijen. Ze maakt de antroposofische Zwitser Ehrenfried Pfeiffer directeur van Loverendale, waar hij experimenteert met de zilte klei. Marie vertaalt werken van Rudolf Steiner in het Nederlands en raakt met hem bevriend. Haar focus verschuift van de creaties van individuele personen met een expressiedrang naar de grootste creatie van allemaal: het universum dat alles in verbinding brengt. Als haar geliefde Jacoba in 1923 in Domburg plotseling overlijdt aan een hartkwaal kleurt Maries wereld zwart. Maar de antroposofie met het uitgangspunt van ‘sterven als overgang en een geestelijk ontwaken’ biedt een leidraad. Na enkele weken dwingt ze zich uit haar verduisterde slaapkamer te komen en begint met het organiseren van een grote overzichtstentoonstelling van Jacoba’s werk in Nederland. Een laatste daad als patrones van Jacoba’s oeuvre, al blijft het wegvallen van hun gedeelde genegenheid een groot gemis in de laatste vijftien jaar van haar leven.

Grondlegger van de biologische landbouw

Gaandeweg de jaren 1920 is Maries vermogen al danig geslonken. De leiding van haar boerderijen ligt in handen van aardige, maar landbouwkundig en economisch incapabele mensen, die idealistisch maar vooral theoretisch en weinig praktisch zijn. En de crisisjaren beginnen te tellen. Boerderijen moeten worden verkocht, net als sommige kunstwerken (haar ongeëvenaarde kunstverzameling is gelegateerd aan grote Nederlandse musea), maar Marie weigert zich gewonnen te geven en net voor haar dood brengt ze de laatste van haar bezittingen onder in een nieuwe NV, de Cultuurmaatschappij Loverendale.

Loverendale veg crate

Dankzij Marie liggen de wortels van de Nederlandse biologische landbouw op het eiland Walcheren. De Zeeuwse boeren waren wars van haar ideeën en als pachters kwam hen dat soms duur te staan. Ze lachten haar uit, ‘een kruidenvrouwtje’, maar de wijsheid achteraf bewijst dat ze haar tijd ver vooruit was: een ongemakkelijke waarheid.

Van Marie zijn weinig ma­te­rië­le sporen achtergebleven op het eiland Walcheren. Een klein wit museum, een replica van het atelier dat zij in de achtertuin van haar villa liet bouwen, draagt haar naam. En Loverendale-Ter Linde is nog steeds een biologisch-dynamisch landbouwbedrijf met een kleine boerderijwinkel.

De synagoge van Middelburg

 

Verscholen in een stille straat midden in de stad Middelburg op het eiland Walcheren ligt een bijzonder gebouw. Als je niet weet dat het er staat, loop je er zo aan voorbij. Alleen een kleine poort met Hebreeuws opschrift verraadt een ingang en een belofte. De oude synagoge is de enige van Zeeland en werd in 1705 gebouwd. In die tijd gezien was het tolerant dat er toestemming was voor de bouw, weliswaar met als voorwaarde dat het aan het oog van de godvrezende christelijke Zeeuwen werd onttrokken. Daarop ontstond een conventikel, een ‘gedoog-gebedshuis’, in de kleine ommuurde tuin van de joodse koopman Benjamin Levi. De sereen ogende sjoel gaat gepaard met een haast verstilde geschiedenis.

Na ruim twee eeuwen van harmonieus gebruik werd de synagoge in 1942 door de Duitsers bezet en gebruikt als opslagplaats voor in beslag genomen radio’s en andere geconfisqueerde spullen. En in 1944 raakte ze tijdens de bevrijding van Middelburg ernstig beschadigd door een Britse granaat. Alles was kapot, in lijn met wat er in Europa gaande was. Een ruïne werd geboren. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog stonden van de synagoge alleen de muren overeind, wegkwijnend in de binnenstad. De brokstukken raakten overwoekerd. De twee taxusbomen keken toe.

Na de oorlog werd gedurende vele jaren de stad Middelburg weer opgebouwd. Oude monumenten werden gerenoveerd en als je nu rondloopt in de authentieke stad zijn de puinhopen van weleer haast niet voor te stellen.

Maar er was in de gemeente en de provincie discussie over de waarde van het gebouw als monument en voor de haast uitgewiste gemeenschap. Dankzij het initiatief en de volharding van onder meer Aad Vos, een niet-joodse bewoner van Middelburg, werd vijftig jaar na de verwoesting de restauratie in gang gezet en had de joodse gemeenschap van Zeeland in 1994 eindelijk haar anker terug.

Als niet-joden kijken we rond in de open, hoge ruimte met grote ramen. Ondanks de regen is er een zee van licht. Lea Rots leidt ons rond, zelf lid van deze orthodoxe gemeente. Ze vertelt over de betekenis van elk voorwerp, over joodse tradities en geloof en ze wijst ons op de twee verschillende kandelaars, de zevenarmige menora die nooit meer zal branden en de achtarmige chanoekia. Ze praat over de jaarcyclus van het lezen van de thora en over de joodse manier van leven; hoe een woonhuis waar de spijswetten en gebeden een rol spelen gezien kan worden als het verlengde van de synagoge; over de verschillende rollen van de vrouw en de man; en over de moeder als doorgever van het joods-zijn. We leren nieuwe woorden en hun betekenis, zoals minjan (quo­rum van tien vol­was­sen man­nen dat no­dig is voor bepaalde ge­be­den en ook voor een synagogedienst), biema (tafel waarop de thorarollen worden gelegd tijdens het lezen) en chazan (voorganger).

 

Als laatste bekijken we de door kunstenaar Appie Drielsma gemaakte deuren van de aron hakodesj, de heilige ark van de synagoge, waarin de thorarollen worden bewaard. De bronzen deuren zijn rijk bewerkt en symboliseren facetten van het jodendom, zoals de twaalf stammen, en verwijzen naar de wapens van Middelburg, naar Jeruzalem, de joodse gemeente, de davidster en de historische kandelaars. Deze symbolen zijn ook terug te vinden in het door hem ontworpen hek van de Sefardische begraafplaats in Middelburg.

Dezelfde poort leidt ons weer naar buiten en voor we het weten staan we opnieuw in de drukke toeristische binnenstad. Een beetje daas, nog geabsorbeerd door de plek achter ons, een stukje rijker door passant te zijn geweest in dit historische gebouw.

Wil je meer lezen over de synagoge en de joodse geschiedenis van Middelburg, begin dan bij https://www.synagogemiddelburg.nl of http://www.joodszeeland.nl